“IK KAN HET ZELF OMDAT IK WEET DAT JE ACHTER ME STAAT”
Het groepje staat om hem heen, vrienden zou je denken. Ik denk iets anders te zien. Ze lachen allemaal, Lucas ook. Ik weet niet zeker of het van harte is. Ik ga iets dichterbij staan en zie plotseling zijn gezicht vertrekken. Heel boos kijkt hij nu, de anderen blijven lachen. Ik loop naar de jongens toe. Zodra mijn komst wordt opgemerkt rent Lucas weg.
De jongens beginnen door elkaar heen te praten in de trant van: We deden niets of hij begon. Ik zeg: “Ik weet niet wat er is gebeurd, ik was er niet bij maar ik zag dat Lucas heel boos werd en dat jullie bleven lachen”. Ze gaan door: We dachten dat hij het ook leuk vond en hij lacht ons ook altijd uit, we lachten niet om hem.
Ik ga op zoek naar Lucas. Hij zit achter het schuurtje, hartverscheurend te snikken. “Ik word gek van die jongens, dit doen ze altijd”. Ik hurk naast hem neer en vraag of ik iets kan doen. Ik geef hem ook meteen wat suggesties want ik verwacht dat een jongetje dat zo overstuur is niet zelf met oplossingen komt. “Ik kan het zo tegen je juf zeggen, dan kan zij met de jongens praten, of wil je liever samen met mij naar hen toe gaan om het uit te praten?” Maar Lucas staat op en loopt weg. Hij roept nog: “Je kan toch niets voor me doen, als je je er mee gaat bemoeien wordt het alleen maar erger”
Ik wil graag iets doen. Ik vind dat ik Lucas niet aan zijn lot kan overlaten. Iemand moet Lucas helpen.
Hoe verdrietig deze situatie ook klinkt en hoe begrijpelijk de zorgen om Lucas ook zijn, jij kunt hem niet beschermen. Jij kunt hem zijn probleem niet uit handen nemen of het gedrag van de groep jongens veranderen.
Lucas zelf zegt: “Je kan toch niets voor me doen, als je je er mee gaat bemoeien wordt het alleen maar erger”. En misschien is het moeilijk te accepteren maar Lucas heeft gelijk.
Als jij je toch met deze situatie gaat bemoeien en zonder de toestemming van Lucas hem gaat proberen te helpen, wijs je Lucas onbewust af en zeg je tegen hem dat hij het niet zelf kan, dat hij het niet goed doet zoals hij het doet en de ander nodig heeft om hem uit deze situatie te redden.
De volgende dag ga ik naar hem toe en zeg tegen hem: “Ik heb je horen zeggen dat ik me niet met je moet bemoeien, dat begrijp ik. Ik wil je zeggen dat ik je zie en dat ik je graag wil steunen als dat nodig is. Ik ben er alleen niet altijd en als ik er wel ben, kan ik je gezicht niet altijd zien. Ik kan niet weten wanneer het voor jou te moeilijk is en je kunt ook niet altijd naar mij of iemand anders toe komen om hulp te vragen. Dus ik dacht dat je misschien een teken kunt verzinnen”. Lucas lijkt me meteen te begrijpen en legt zijn armen kruislings voor zijn borst. “Dit is het teken” roept hij vrolijk, “als ik dit doe, kan ik het niet alleen”. Ik bevestig dat als ik zie dat hij het teken geeft, ik achter hem kom staan. We spreken nog even af wie allemaal van het teken moeten weten en hierna huppelt Lucas weg.
Vorige week zag ik Lucas. Niet meer ‘verscholen’ maar vrolijk rennend over het plein; niet meer bang. Hij vertelde opgewekt dat hij het teken nog niet één keer heeft gegeven. “Ik noem het mijn geheime wapen maar ik heb het gewoon niet nodig gehad. Ik kan het zelf omdat ik weet dat jij achter me staat. De jongens komen wel eens vragen of ik met ze mee wil doen. Soms doe ik dat maar meestal wil ik gewoon liever met al mijn nieuwe vrienden blijven spelen”
*De gebruikte namen en persoonsgegevens zijn om privacyredenen gefingeerd.